Een van de taken van de Task Force on Transportation is berekening van de milieubelastende emissies van mobiele bronnen in Nederland, waaronder het spoorwegverkeer. Omdat de methodologie voor het berekenen van spoorwegemissies voor het laatst in 1993 in ruime zin is ge-update, werd CE Delft door RIVM verzocht om deze te analyseren en aanbevelingen voor de toekomst te doen. In deze studie analyseert CE Delft het energieverbruik van het spoorwegverkeer, in het bijzonder van het dieselverbruik, beoordeelt de thans gebruikte emissiefactoren en doet aanbevelingen voor verbetering.
Sinds de Nederlandse methodologie oorspronkelijk is vastgesteld, zijn er veranderingen geweest in het treinstellenpark en in het gebruik van het spoorwegennet (de nieuwe Betuwelijn daarbij inbegrepen) zonder dat dit zijn weerslag in de emissiemethodologie heeft gehad. Ook werd vastgesteld dat er slechts een beperkt aantal studies over het diesel spoorwegverkeer is gepubliceerd, hetgeen impliceert dat de kennis over dieselspoor-emissiefactoren beperkt is. Het is tegelijk de vraag of de NOx-emissiefactor die momenteel wordt gebruikt representatief is voor het Nederlandse treinstellenpark, dat relatief jong, waardoor een lagere NOx-emissiefactor vermoedelijk geldt. Het wordt aanbevolen praktische metingen aan diesel-treinstellen te verrichten om de huidige emissiefactoren te updaten en meer gedetailleerde gegevens te verzamelen over de opbouw van het treinstellenpark en over leeftijdsafhankelijke emissiefactoren.
Hoe het energieverbruik over personen- en vrachtverkeer is verdeeld werd ook onderzocht. Op basis hiervan wordt aanbevolen het aandeel passagierstreinen van 35% naar 55-60% te verhogen. Een laatste punt is dat bepaalde regionale lijnen momenteel worden geëlektrificeerd, waardoor nieuwe toewijzingsfactoren nodig zullen zijn.
Eelco den Boer
Maarten 't Hoen