De industrie staat voor de opgave om haar CO2-uitstoot de komende tien jaar fors te verminderen, om uiteindelijk in 2050 op nagenoeg nul CO2-uitstoot uit te komen. Om deze langetermijndoelstelling te bereiken is een transitie nodig van energie- en grondstoffengebruik, die de komende jaren in gang moet worden gezet. Zo is in het Klimaatakkoord afgesproken dat de uitstoot van de industrie in 2030 met 14,3 Mton CO2 per jaar extra wordt verminderd, bovenop het effect van het huidige beleid.
Om dit te bereiken kunnen verschillende maatregelen worden getroffen, zoals energiebesparing, elektrificatie, hergebruik en recycling. Daarnaast kan ook afvang en ondergrondse opslag van CO2 in de zeebodem (CCS) worden toegepast. Om te voorkomen dat de toepassing van CCS de ontwikkeling van andere transitietechnieken belemmert zijn in het Klimaatakkoord een aantal beperkingen gesteld aan subsidiëring van CCS: alternatieven voor CO2-reductie krijgen voorrang, gesubsidieerde CCS mag maximaal bijdragen aan de helft van de CO2-reductiedoelstelling voor de industrie (7,2 Mton CO2) en na 2035 worden er geen nieuwe subsidiebeschikkingen voor CCS meer uitgegeven voor fossiele CO2.
Dit onderzoek brengt de belangrijkste maatregelen in kaart waarmee de CO2-uitstoot van de industrie kan worden verminderd, voor vier sectoren: staalproductie, cementproductie, chemie en raffinage. Vervolgens zoeken we antwoord op de vraag voor welke toepassingen CCS nodig is om de reductiedoelstellingen voor 2030 en 2050 te halen en waar de inzet van CCS een risico creëert voor een ‘lock-in’ van bestaande fossiele processen.